Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7117

Datum uitspraak2006-08-22
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02494/05 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening.


Uitspraak

22 augustus 2006 Strafkamer nr. 02494/05 H AM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 16 november 1970, nummer MK 401/70, ingediend door: [aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1930, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van twee feiten, elk opleverende "verduistering" veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening en de aanvulling daarop van 25 mei 2006 zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. De aanvrager heeft vier keer eerder herziening verzocht van het hiervoor genoemde vonnis. Die aanvragen zijn door de Hoge Raad bij beschikkingen van respectievelijk 9 januari 1979, 18 december 1979, 7 september 1982 en 14 februari 1995 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het in deze aanvragen gestelde niets behelst wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. 3.3. De onderhavige aanvrage steunt in wezen op dezelfde gronden als die welke in de eerdere aanvragen zijn aangevoerd en door de Hoge Raad ongenoegzaam zijn geoordeeld. De aanvrage is daarom niet-ontvankelijk. De omstandigheid dat de aanvrager, naar hij stelt, een kwitantie heeft aangetroffen in een oude koffer, doet aan het voorgaande niet af. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 22 augustus 2006.